Ik sta bij de slager. Voor mij staat een vader en zoon. De vader heeft zijn bestelling gedaan. Zijn zoon staat naast hem. De bestelling is afgerond. De slager zegt tegen de jongen; "Jongen, wil jij een plakje worst." Zegt de jongen tegen de slager: "Ja, slager, mijn vader rijd door rood." Zegt de vader: "Kom zoon, we moeten nog naar de bakker, de groenteboer en de slijter." Daarop verlaten vader en zoon zwijgend de winkel.